“Titeren”
Vaccineren is een manier om mensen en dieren te beschermen tegen infectieziekten. Als reactie op een inenting zullen namelijk antistoffen gemaakt worden die bescherming bieden tegen het betreffende virus of de bacterie. Hoe lang die bescherming aanhoudt verschilt. Fabrikanten van vaccins geven daarom aan wanneer de vaccinatie herhaald moet worden. En dat kan variëren van één tot drie jaar.
Het is soms ook mogelijk om via een bloedonderzoek vast te stellen of er voldoende bescherming is. We meten dan de hoeveelheid antistoffen tegen een bepaalde ziekte. Dit wordt de titer genoemd en het onderzoek heet daarom de titerbepaling. Eigenlijk zou na een vaccinatie altijd vastgesteld moeten worden of er voldoende antistoffen gemaakt zijn. De respons kan namelijk individueel sterk verschillen. Als een dier bijvoorbeeld een ziekte onder de leden heeft dan kan het zijn dat er onvoldoende antistoffen aangemaakt worden. Reden waarom dierenartsen altijd eerst een lichamelijk onderzoek doen, voordat de vaccinatie wordt toegediend.
De laatste jaren is er sprake van een groep huisdiereigenaren die niet volgens het schema van de fabrikant wil vaccineren, maar met een titerbepaling vast wil stellen of het wel nodig is. De gedachte daarachter is dat vaccineren schadelijk zou kunnen zijn en dus alleen gedaan zou moeten worden wanneer er onvoldoende bescherming is. Ik ga nu even niet in op de vraag of dat laatste het geval is, maar op zichzelf is het natuurlijk geen slecht idee. Want waarom zou je vaccineren als het niet nodig is? Als je met behulp van een titerbepaling vast kunt stellen tegen welke ziekten de bescherming onvoldoende is, dan kun je ‘op maat’ gaan vaccineren. Er is inmiddels een nieuwe term ontstaan onder hondeneigenaren: “titeren”. En daarmee wordt bedoeld het bepalen van de hoeveelheid antistoffen in het bloed van een hond of kat tegen een bepaalde ziekte.
De vraag is echter hoe betrouwbaar dat “titeren” is. Het antwoord daarop verschilt per ziekte.
Uit onderzoek is gebleken dat er een duidelijk verband is tussen de antistoftiter en de mate van bescherming tegen ziekte van Carré (hondeziekte), Parvovirose, infectieuze hepatitis (besmettelijke leverontsteking) en hondsdolheid. Heeft een hond voldoende antistoffen tegen een van deze ziektes, dan kun je er vanuit gaan dat er ook een goede bescherming is. Hoe lang die bescherming nog aanhoudt weten we overigens niet. Dat kan op basis van de titer niet voorspeld worden.
Voor Leptospirose (Ziekte van Weil) ligt het wat anders. Een jaar na vaccinatie, en vaak zelfs al eerder, zijn er geen antistoffen tegen deze bacteriën meer in het bloed aantoonbaar. Titeren voor deze ziekte heeft dus geen zin.
Honden besmetten zich met leptospirose door contact met urine van andere dieren. Ratten zijn in dit verband berucht, maar ook in de urine van andere zoogdieren als muizen, koeien en paarden kan de bacterie voorkomen. Gezien het hoge infectierisico in ons (waterrijke) land en de beperkte duur van de bescherming is jaarlijkse vaccinatie tegen leptospirose voor alle honden van groot belang!
Ook voor kennelhoest geldt dat het bepalen van antistoffen geen zin heeft. Wil je je hond hiertegen beschermen dan moet hij jaarlijks ingeënt worden. Titeren om vast te stellen of een hond nog voldoende bescherming heeft tegen kennelhoest is niet mogelijk.
Concluderend kunnen we stellen dat het voor een aantal ziekten bij honden mogelijk is om via een bloedonderzoek vast te stellen of een herhaling van de vaccinatie noodzakelijk is. Jaarlijkse vaccinatie tegen leptospirose is echter altijd nodig.